‘The future of work’: niet omscholen kost overheid bijna 5 miljard per jaar
De impact van de digitalisering, energietransities en technologische vooruitgang op onze arbeidsmarkt kunnen we onmogelijk onderschatten: jobs verdwijnen, nieuwe rollen ontstaan en heel wat jobs wijzigen sterk qua invulling. Daarom is ‘levenslang leren’ een noodzaak om relevant te blijven, zowel voor de werkgevers als de werknemers.
De kost van het niet-omscholen
In een studie die het VBO samen met Agoria en Deloitte opzette, wordt het aantal verdwijnende jobs tot 2030, profielen die niet langer gevraagd zullen worden, geschat op 127.000. Als de werknemers met een verdwijnend jobprofiel zich niet omscholen naar een andere job en in de werkloosheid terechtkomen, betekent dat een gemiddelde kost voor de overheid van 4,8 miljard euro.
De dynamiek van verdwijnende en meer gevraagde jobs en van competenties die aan belang winnen, maakt duidelijk dat werknemers zich best actief voorbereiden op die veranderingen om relevant te blijven in hun job. Zelfs werknemers van wie de huidige job volledig dreigt te verdwijnen, hebben vaak nog sterke troefkaarten in handen. Die medewerkers hebben meestal uitgebreide kennis van de sector en van het bedrijf waarvoor ze werken. En dat geeft hen meer dan een streepje voor in de zoektocht van werkgevers om de nieuwe rollen waaraan het bedrijf nood heeft, in te vullen. In een arbeidsmarkt die getypeerd wordt door krapte, doe je dat nu eenmaal best – en het meest kostenefficiënt – met vertrouwde mensen.
Omscholing en levenslang leren vormen voor werkgevers belangrijke hefbomen in de ‘war for talent’. Ons land kent de tweede hoogste vacaturegraad in Europa en onze bedrijven voeren al jarenlang een bittere strijd om talent aan te trekken of aan zich te binden. Vorming speelt daarbij een almaar grotere rol. Enerzijds omdat de gezochte kwalificaties schaarser worden en anderzijds omdat de technologisch evolutie tegelijk versnelt.
“Vorming en levenslang leren vormen een cruciale sleutel in een futureproof arbeidsmarkt- en competitiviteitsbeleid”
Omslag nodig in leercultuur
Hoewel de voordelen voor werkgever en werknemer onmiskenbaar zijn, stellen we toch vast dat er nog heel wat verbetermarge is op het vlak van leercultuur. Uit cijfers van Eurostat blijkt dat 10,2% van alle werkenden in ons land de laatste maand een opleiding volgde. Dat cijfer ligt lager dan het Europese gemiddelde (10,8%), maar ligt opvallend lager als we het vergelijken met Nederland (26,6%) of met de ‘Nordic countries’ Denemarken (22,3%), Finland (30,5%) of Zweden (34,7%).
Het rapport besluit dan ook dat er inspanningen moeten worden geleverd op drie domeinen:
- Vooreerst vereist een modern vormingsbeleid een flexibele, adaptieve aanpak gebaseerd op de (veranderende) wensen van individu en werknemer, en de noden van werkgever en werknemer. Het moet beleidsmatig mogelijk zijn om vormingsinspanningen in te zetten waar ze ook effectief opportuun zijn en dat binnen het kader van de arbeidsrelatie.
- Daarnaast moet ook de werknemer het heft in eigen handen nemen en meer anticiperen op veranderingen en kansen die met de nieuwe wereld van werk gepaard gaan. Door zijn of haar competenties continu mee te laten evolueren en te blijven versterken dankzij permanente vorming kan de werknemer een duurzame loopbaan ontwikkelen.
- Ten slotte moeten bedrijven vaker strategieën uitwerken om alle werknemers bij- of om te scholen. Dat is cruciaal voor ondernemingen om concurrentieel te kunnen zijn, markten te veroveren, nieuwe producten te lanceren en via nieuwe technologieën efficiënter en winstgevender te werken.
> Link naar het rapport