Stijgende loonkosten in een inflatoire context
Sinds het najaar van 2021 blijft de inflatie van de consumptieprijzen oplopen onder druk van enerzijds de steeds hogere grondstoffenprijzen, die de ondernemingen geleidelijk in hun verkoopprijzen verrekenen en anderzijds de toename van de energieprijzen (gas, elektriciteit en olie).
Bovenop die inflatoire context kwam dan nog de oorlog in Oekraïne, die op zijn beurt de toestand verergerde door de prijzen van energie en grondstoffen (vooral voedingsmiddelen) verder de hoogte in te jagen. In juni 2022 noteerde de eurozone daardoor een inflatiepercentage van 8,64%, gemeten op basis van de geharmoniseerde consumptieprijsindex. Op welke manier en tegen welk tempo beïnvloedt die inflatie de loonkosten in Europa? In dit artikel maken we de stand van zaken op aan de hand van een enquête die binnen de Europese werkgeverskoepel BusinessEurope werd gehouden.
Sterk uiteenlopende situaties …
De impact van de stijging van de consumptieprijzen op de loonkosten kan sterk verschillen van land tot land, want die hangt voornamelijk van twee zaken af: enerzijds van de omvang van de inflatie die de landen ondergaan (en er zijn grote verschillen tussen de landen mogelijk) en anderzijds van de manier waarop, op welk niveau en hoe vaak over de lonen wordt onderhandeld. Daarbij moet worden opgemerkt dat er in Europa maar vier landen zijn die een systeem van automatische loonindexering toepassen, namelijk Cyprus, Malta, het Groothertogdom Luxemburg en België. Sinds 2018 is dat voor Cyprus evenwel nog maar deels het geval, aangezien slechts de helft van de inflatie eenmaal per jaar - in januari - automatisch in de lonen wordt verrekend. In het Groothertogdom Luxemburg werd de automatische loonindexering in het voorjaar van 2022 aangepast en wordt de loonindexering nu geplafonneerd tot 2,5% per jaar, waarbij de extra indexering bij meer dan 2,5% inflatie wordt uitgesteld tot wanneer het mogelijk is om ze toe te kennen.
… door grote verschillen in de systemen om de loonontwikkeling te bepalen
In de Europese landen waar de loononderhandelingen overwegend op ondernemingsvlak plaatsvinden, evolueren de lonen veel gedifferentieerder en flexibeler. Die onderhandelingen gebeuren meestal een keer per jaar en zijn niet aan de inflatie gekoppeld. Dat is het geval in Denemarken, Hongarije, Tsjechië en Frankrijk. Zelfs wanneer de inflatie daar aanzienlijk is, kan worden verwacht dat de impact ervan beperkt blijft en vertraagd wordt.
In de landen waar vooral op sectoraal vlak over de lonen wordt onderhandeld, is de toestand enigszins anders. Het is meestal de sector waar het loonoverleg het eerst tot een akkoord leidt, die ‘de toon zet’. De andere sectoren volgen dan de trend, al kunnen er toch nog verschillen tussen de sectoren zijn. Dat gebeurt op die manier in Finland, Duitsland, Nederland en Portugal. Bij die onderhandelingen worden de loonsverhogingen over het algemeen voor een periode van één of twee jaar vastgelegd. Ze zijn in die landen dus momenteel aan gang of ze zullen er worden aangevat wanneer het vorige loonakkoord afloopt. In dat systeem houden de loonsverhogingen doorgaans rekening met de inflatie, die de werknemers gecompenseerd willen zien, maar ook met heel wat andere, meer sectorspecifieke, parameters.
In de landen waar op nationaal vlak over de lonen wordt onderhandeld, gaat het hoofdzakelijk over het minimumloon (de loonschaal kan dan vervolgens worden aangepast via onderhandelingen in de ondernemingen). Dat is het geval in Griekenland, Bulgarije en Frankrijk. Daar is het minimumloon heel vaak gekoppeld aan de evolutie van de inflatie.
En in België?
Zoals vermeld hebben we in België een systeem van automatische loonindexering. Daarnaast wordt een beschikbare maximale loonmarge ten opzichte van onze drie buurlanden berekend die bepaalt hoeveel de lonen in de komende twee jaar maximaal mogen stijgen. De frequentie en de formule van de loonindexering worden daarentegen op sectorniveau vastgelegd. Het VBO heeft op basis van de prognoses van het Planbureau berekend dat de indexering de loonkosten in de Belgische privésector in 2022 met 6,5% en in 2023 met 5,7% zal doen stijgen, of opgeteld met 12,6% in de periode 2022-2023. Ter vergelijking: de nieuwe akkoorden die in Nederland op sectoraal vlak zijn gesloten liggen tussen 3 en 4%, in Frankrijk werd het SMIC (het wettelijk vastgestelde minimumuurloon) op 1 mei 2022 met 2,65% opgetrokken en bedragen de loonstijgingen op ondernemingsniveau ongeveer 2,4%. In Duitsland moet de onderhandelingsronde over de lonen nog beginnen in de sectoren.
VBO – Gezien deze crisis van ongeziene omvang vraagt het VBO aan de sociale partners en de regering om dringend na te denken over bijkomende maatregelen die kunnen worden genomen om de concurrentiekracht van onze bedrijven te vrijwaren. Als er niets wordt ondernomen, zou deze competitiviteitscrisis snel kunnen leiden tot verlies van marktaandeel, faillissementen en jobverlies.
Foto ©belga