Nieuws 10 april 2024

Omzetting van richtlijn 2022/2041 betreffende toereikende minimumlonen

De sociale partners binnen de Nationale Arbeidsraad (NAR) hebben op 29 maart 2024 een tweede advies opgesteld over de omzetting van de richtlijn betreffende toereikende minimumlonen1. De werkgeversorganisaties werken trouw mee aan die omzetting, ook al hebben ze de richtlijn nooit gesteund. De richtlijn is namelijk in strijd met het verdrag betreffende de werking van de EU2, waarin werd bepaald dat loonvorming buiten de bevoegdheid van de EU valt.

In België worden minimumlonen in de privésector over het algemeen vastgesteld door collectieve arbeidsovereenkomsten. Cao nr. 43 bepaalt zo het gemiddeld gewaarborgd minimummaandinkomen (GGMMI) op interprofessioneel niveau. In de meeste sectoren zijn ook sectorale minimumlonen van toepassing. Met een GGMMI van 2.029,88 euro begin april 2024 behoort België tot de Europese landen met het hoogste interprofessionele minimumloon. Dat is ook het geval als we naar die gegevens kijken in termen van koopkrachtpariteit. Het aantal werknemers dat in België werkt voor een interprofessioneel minimumloon is echter zeer klein.

In de richtlijn wordt de autonomie van de nationale sociale partners, wanneer zij zelf het niveau en de modaliteiten van het minimumloon vaststellen door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten, in acht genomen. Wanneer het minimumloon daarentegen bij wet wordt vastgesteld, vereist de richtlijn dat aan bepaalde criteria wordt voldaan voor de vaststelling en de evolutie van dat bedrag, en dat een procedure voor de raadpleging van de sociale partners in gang wordt gezet (dat geldt in België met name voor de publieke sector).

In een ander deel van de richtlijn worden lidstaten verplicht om collectieve onderhandelingen voor het vaststellen van lonen te bevorderen. Ons land beschikt al over een sterk ontwikkeld arsenaal aan wetgeving en overeenkomsten dat collectieve onderhandelingen omkadert en aanmoedigt. We hebben het dan onder meer over de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, over cao nr. 5 en over talrijke sectorale cao’s over diverse onderwerpen. 96% van de werknemers valt in België onder collectieve onderhandelingen. Ons land is daardoor een van de koplopers in Europa en zelfs in de wereld.

In hun advies van 29 maart herhalen de sociale partners dat loononderhandelingen over het algemeen tot hun exclusieve en autonome bevoegdheid behoren en daarom niet bij wet mogen worden vastgesteld. Ze stellen voor om binnen de NAR een aanbeveling op te stellen over het bevorderen van collectieve onderhandelingen, in het bijzonder bij de toepassing van cao nr. 5. Ter herinnering, die cao vormt de basis voor het sociaal overleg in ons land en verdient het daarom om meer bekendheid te verwerven en te worden toegepast op alle niveaus, ook al heeft ze in principe betrekking op het statuut van de syndicale afvaardigingen in de onderneming.

De werkgeversorganisaties blijven zeer kritisch over de richtlijn, vooral omdat het concept van een toereikend minimumloon zich richt op de sociale toereikendheid (bij de werknemer), terwijl de economische toereikendheid (d.w.z. de haalbaarheid van de loonkosten voor de onderneming) net zo cruciaal en legitiem is. In het algemeen betreuren ze dat werkgelegenheidsrichtlijnen steeds gedetailleerder worden. Daardoor is er bij het omzetten weinig of zelfs geen marge, zelfs als de specifieke nationale regeling en het nationale evenwicht volstaan.

  1. 1Richtlijn 2022/2041 van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de EU. ↩︎
  2. 2Zie over dat onderwerp het vorige, volledig verdeelde advies van de NAR. ↩︎
Deel deze pagina:
This site is registered on wpml.org as a development site. Switch to a production site key to remove this banner.