Ondernemingen in moeilijkheden: een KB voorziet periode van opschorting
Op vrijdag 24 april werd een koninklijk besluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (*). Dat voorziet in een tijdelijk moratorium voor alle ondernemingen van wie de continuïteit bedreigd wordt door de vele crisismaatregelen tegen de verspreiding van het COVID-19-virus en die niet in staking van betaling waren op 18 maart 2020, de dag waarop de afzonderingsmaatregelingen ingingen.
In de praktijk wil dat zeggen dat, gedurende een beperkte periode vanaf 24 april (publicatiedatum van het KB) tot en met 17 mei 2020, elke onderneming waarvan de moeilijkheden een gevolg zijn van de maatregelen om de pandemie tegen te gaan, in beginsel als schuldenaar beschermd is tegen bewarend en uitvoerend beslag, faillietverklaring en gerechtelijke ontbinding. Ondernemingen die al in moeilijkheden zaten voor de COVID-19-crisis, komen niet in aanmerking voor die adempauze.
Die tijdelijke opschorting is gerechtvaardigd gezien maatregelen zoals de verplichte sluiting van winkels en ondernemingen, annulaties van tal van evenementen, afname van de vraag … Allemaal maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan die voor heel wat ondernemingen hebben geleid tot het volledig of gedeeltelijk wegvallen van hun inkomsten zonder dat ze daarbij de kosten substantieel kunnen drukken.
Naast de reeds geldende maatregelen, zoals uitstel van fiscale en sociale betalingen, economische werkloosheid, standstill en bankleningen, worden bepaalde ondernemingen plotseling geconfronteerd met een situatie die hen in een procedure voor gerechtelijke reorganisatie of zelfs in een faillissement duwt.
Om te vermijden dat de rechtbanken overbelast worden met aanvragen voor zulke procedures en om ondernemingen met problemen als gevolg van schulden van de komende weken en maanden te helpen, voorziet het KB een reeks maatregelen.
Eerst en vooral, de gedwongen invordering en uitvoering van schulden is niet mogelijk tijdens de periode van opschorting. Een uitzondering daarop zijn de bewarende beslagen op onroerend goed en op zee- en binnenschepen.
Daarnaast biedt de regeling bescherming tegen gedwongen faillissement en gerechtelijke ontbinding, maar een gedwongen faillissement op initiatief van een openbaar ministerie of een voorlopige bewindvoerder blijft mogelijk.
Er worden ook maatregelen getroffen om de continuïteit te garanderen van lopende overeenkomsten door de mogelijkheid van eenzijdige of gerechtelijke ontbinding bij wanbetaling van een opeisbare geldschuld op te heffen tijdens de opschorting. Die regeling is niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten. Voor alle duidelijkheid: dit stelsel van wettelijke opschorting doet geen afbreuk aan de plicht tot betaling van de schulden. Betalingen op vrijwillige basis moeten dus zoveel mogelijk doorgaan. Ondernemingen die kunnen betalen, of die geen economische impact van COVID-19 ondervinden, moeten uiteraard hun engagementen nakomen. Zij worden zelfs aangemoedigd om zo snel mogelijk te betalen om de impact op andere ondernemingen te minimaliseren.
Tot slot wordt de verplichting voor bestuurders om aangifte te doen van faillissement opgeschort. Bestuurders kunnen uiteraard altijd vrijwillig aangifte van faillissement doen als dat de meest gepaste optie is.
Er wordt een controle ingesteld door de voorzitter van de ondernemingsrechtbank, die handelt op eenzijdig verzoekschrift van elke belanghebbende. Hij kan beslissen dat een onderneming niet binnen het toepassingsgebied van de opschorting valt of de opschorting geheel of gedeeltelijk opheffen.
Bovendien mogen we niet vergeten dat de maatregel ingevoerd door dit KB beperkt is in de tijd en dat hij geen wijzigingen aanbrengt aan Boek XX inzake insolventie.
(*) KB 24 APRIL 2020. - Koninklijk besluit nr. 15 betreffende de tijdelijke opschorting ten voordele van ondernemingen van uitvoeringsmaatregelen en andere maatregelen gedurende de COVID-19 crisis.